• Chronique par Guy Peters sur Enola (8 mai 2013)
In de wereld van de (vrije) improvisatie is het verleidelijk om algemene uitspraken te doen over nationaliteiten. Je hebt de Duitse school (instinct en power) en de Engelse (meer ratio en intellect), en wat later kwam ook de Scandinavische (meer esthetiek en verstilling, maar intussen al vergezeld door een generatie powerbands). De Franse wordt echter vaak over het hoofd gezien, iets waar het nieuwe label Dark Tree Records van Bertrand Gastaut verandering in wil brengen. Met succes, want na een release met o.m. Daunik Lazro is ook deze van het trio Risser, Duboc en Perraud de moeite.
En Corps is een album dat in de maanden sinds het werd uitgebracht al behoorlijk wat opvallende reacties teweeggebracht heeft. Stef Gijssels, oprichter van The Free Jazz Collective, een invloedrijke blog die aanvankelijk vooral focuste op nieuwe freejazzreleases, maar sindsdien ook vaker de meer abstracte vrije improvisatie en elektro-akoestische muziek opzoekt, gaf het album de volmaakte 5-sterrenscore en verwoordde het in deze haast delirische termen: “This is music that overwhelms, that overpowers, that smashes you down like a huge wave, that sucks you in like a gigantic whirlpool… without a chance of escape, without a chance of fighting back, so big it is, so big, but while this sounds nightmarish, you enjoy it, and you want to enjoy it, again, and again, and again.”En dat was niet alles, want het album kreeg enkele weken later nog een tweede recensie van een andere recensent (opnieuw 5 sterren) en eindigde op #1 in de poll van de medewerkers én van de lezers (de Happy New Ears Award voor de meest innovatieve plaat). Een paar maanden later was er nog een discussiemoment, waarop uiteenlopende meningen over het album nog eens tegen elkaar uitgespeeld werden. Het is, kortom, een plaat die uiteenlopende en sterke reacties oproept. Maar ook buiten die gemeenschap kreeg En Corps zeer lovende kritieken: naar de maatstaf van die vrij afgesloten wereld is dit een kritisch monstersucces. En dat lijkt gezien de veeleisende aard van de muziek aanvankelijk wel een verrassing.
Dit jonge Franse trio zoekt het immers volledig buiten de jazztraditie of die van de abstracte Europese school van de vrije improvisatie, al is het wel zeker verwant daaraan. Als dit trio rond pianiste Eve Risser, bassist Benjamin Duboc en drummer Edward Perraud al duidelijke verwantschappen heeft, dan is het met bands die de improvisatie naar het domein van de drones en het klankonderzoek sturen. Een vergelijking die meer steek houdt, is misschien ook die met The Necks. Net als bij dat Australische culttrio wordt hier immers gewerkt met stukken die zowel in de diepte, door een kluwen van klankrelaties, als in de lengte, door een kolossale spanningsboog, gestalte krijgen. “Trans” neemt vijfendertig minuten in beslag, “Chant d’Entre” doet daar nog eens een goed kwartier bovenop.
Het album vraagt niet enkel geduld van de luisteraar (dat hoeft geen probleem te zijn met al die bands die binnen de wereld van de improvisatie, maar ook die van de experimentele rock-‘n-roll, denk maar aan SunnO))), uitpakken met monolithische marathons), maar ook openheid, want de eerste minuten worden doorgebracht in een universum van schijnbare willekeur, met schrapende bassnaren, allerhande percussief geprul en gedempte en geïsoleerde pianoaanslagen. Prepared and unprepared piano, luidt het, en dat verwijst niet enkel naar de onconventionele manier van piano spelen, waarbij in de buik gedoken wordt en allerhande hulpstukken gebruikt worden, maar misschien ook wel naar de onvoorbereidheid. De richting wordt bepaald door wat er onderling gecreëerd wordt.
Aandachtig luisteren (al zal enige bagage ook wel helpen) laat echter horen dat er meer gaande is dan puur instinct. Gijssels & co. hadden het regelmatig over termen als ‘expansief minimalisme’ en vergelijkbare labels, en die zijn best van toepassing, want veel momenten krijgen ondanks hun relatieve kaalheid en eenvoud toch een meeslepende kracht die zich niet beperkt tot een op voorhand vastgelegd parcours. De muziek is abstracter en cerebraler dan die van The Necks, maar het hypnotiserende effect is vergelijkbaar. Prikkel na prikkel wordt toegevoegd, densiteit en volume nemen haast ondraaglijk traag toe, klanken worden harder en directer uitgespeeld, drone-achtige elementen gaan over in ritmische ideeën.
Zeggen dat “Trans” de klassieke climaxwerking volgt, zou het ook tekortdoen, want dit is meer dan pieken en weer afdalen, ook al krijg je te maken met een haast gekmakende intensiteit (gewoon eens luisteren naar Perrauds spel halverwege het stuk bewijst dat er werd gespeeld met ritualistische passie) en gaat de muziek na een tijd aanvoelen als een alles op z’n weg versmachtende ideeënstroom, denderend en brommend en majestueus golvend, met een trance-effect dat je, eenmaal je bij de lurven gegrepen wordt, niet meer lost. Beluister dit met een koptelefoon en je voelt je na die vijfendertig minuten alsof je een rechtstreeks betrokken partij was, meegesleurd in die historie.
Door de kortere duur is het tweede stuk gedoemd om als een extraatje beschouwd te worden, maar ook dit kwartier imponeert. Het is iets toegankelijker, er is vanaf het begin meer houvast (al is het maar een eindeloos aangehouden pianonoot) en het lijkt allemaal net iets meer geconcentreerd en gestroomlijnd te verlopen. Opnieuw een taaie beluistering, al is ook dat relatief. Het is echt niet moeilijk om een paar denkprocessen uit te schakelen en je op een meer instinctmatig niveau te laten overrompelen door dit trio. En dat is misschien net de kracht: hoewel de aanpak en technieken van Risser, Duboc en Perraud doorgaans geassocieerd zullen worden met een intellectualistische uithoek van de geïmproviseerde muziek, volstaat een open houding al om deelgenoot te worden van deze twee indrukwekkende muzikale bewegingen.
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Sorry, the comment form is closed at this time.